2014-nr.8 Bij sterven en rouwen (1)

Nieuwsbrief jaargang 9 nummer 8
november 2014

Wij vonden, in de archieven, een artikel van 2 december 1948 opgemaakt door Dr. J. Naarding, waarin hij vier dames uit Anloo interviewt over de gebruiken rond het sterven en rouwen. De dames waren: D. Staal-Meijering (Anderense weg 1), mevr. A. Popken-van Rein (café Popken-Hollander), mevr. R. Mulder-Hofsteenge (fam. Speelman) en mevr. W. Stadman-Popken (smederij Stadman, Brinkstraat 12 ).

 

09-08 figuur 1

Figuur 1. De leedaanzegger.

 In 1925 was er in Anloo al een begrafenis­ver­eniging. De oudere inwoners waren hier aanvankelijk niet zo blij mee. Het verhaal ging dat een familie, voor het afleggen van de overledene,  de buren vroeg en erg kwaad was toen die buren het afleggen aan de begrafenisvereniging overlieten. Later, omstreeks 1950, is dit allemaal veranderd.  Men kocht toen al het doodskleed bij de begrafenisvereniging en ook het afleggen, het kisten en het begraven werd door medewerkers van de vereniging gedaan.

Als er in de jaren voor de tweede wereldoorlog tot 1950  iemand in Anloo kwam te overlijden, deed men in eerste instantie een beroep op de buren aan weerszijden, aan elke kant twee. Deze legden de overledene af, de vrouwen deden de vrouwen en de mannen de mannen. Ze trokken hem/haar het linnen doodshemd, wat vaak al jaren in de kast lag, aan. Later trok men de overledene ook nog witte katoenen kousen aan.  Het veren bed werd verwijderd; tot het kisten bleef de overledene op het stro liggen. Na het afleggen werd er een glas ster­­ke drank gedronken om de emotie de baas te worden. Ook het kisten en het halen van de kist, van de plaatselijke timmerman, werd door de buren gedaan. Er kwam stro in de kist en het kussentje, dat ook al klaar lag inde kast, werd met stro gevuld. De overledene lag dus enkel op stro. Dit alles gebeurde ’s avonds om ongeveer 7 uur. De familie werd uitgenodigd om te komen kijken hoe de overledene er bij lag. Als de kist in het woonvertrek stond, voor het raam, deed men de blinden (luiken) voor dat raam dicht en kwam de familie binnen. Er werd dan koffie geschonken zonder koek, koek kwam er later bij. De eerste buren gingen het zwarte laken halen bij het diaconiehuis, in Anloo bij het armenhuis, en legden het over de kist. Er waren twee lakens, het ene wat duurder en mooier dan het andere. Als er een duif in de kamer was (vroeger  heel veel het geval), werd deze uit de kamer gehaald omdat hij/zij niet tegen de lucht van een dode kon.

De buren hadden niet alleen een taak bij het kisten en afleggen, men moest ook zorgen voor het  aanzeggen;  vertellen wie er was overleden en uitnodigen voor de begrafenis. Dit deed een kind van de eerste of tweede buurman en aanvankelijk alleen bij familie,  vrienden en zes buren aan weerszijden. Toen de begrafenisvereniging in werking trad, werd het hele dorp aangezegd door de leedaanzegger. Ook hadden de buren de zorg voor het dragen, rijden en klokluiden. De huisgenoten hadden de dominee ingelicht, deze kwam voor de begrafenis bij de familie op bezoek.

De buren zorgden ook voor de begrafenismaaltijd. De dag voor de begrafenis kwamen de buur­vrouwen om de schenk te snijden, de klontjes te knippen enzovoort. Op de dag zelf droegen zes buren de baar met de kist naar het kerkhof. Later kwam de kist op een boerenwagen met aan beide kanten stro, zodat de kist niet ging schuiven. Het paard en de wagen waren van de eerste buurman, die ook reed. Het liefst had men een zwart paard.

De eerste keer dat de klok werd geluid, was op de morgen na het overlijden om 8 uur. Dit gebeurde door de tweede buurman, de eerste buurman was dan naar het gemeentehuis om het overlijden door te geven. Bij een volwassene werd eerst drie keer met tussenpozen kort geluid, dan 1 keer lang; bij een kind één keer kort en één keer lang. Bij de begrafenis zelf begon men te luiden als de stoet in het zicht van de kerk kwam tot men op het kerkhof om het graf stond; beslist niet korter.

In de stoet liepen de mannen voorop met daarachter de vrouwen. De vrouwen droegen grote vierkante omslagdoeken, die aan de rugkant tot aan de onderkant van de rok hingen. Zwarte kleren, een slichte (gladde) muts, gitten sieraden en een krippen (doorzichtige stof van wol of zijde) muts. De mannen droegen een zwart pak, een zwarte pet met een ‘droevien’ (een kokarde van zwart lint). Nog eerder droegen de mannen  zwarte hoge hoeden. Bij het graf sprak en bad alleen  de dominee, er werd verder niet gesproken en er waren ook geen bloemen, dat vond men niet passen bij een begrafenis. Er zijn geen speciale ‘doodwegen’ (wegen waarover men met de dode naar het kerkhof liep) bekend, men ging direct via de hoofdweg naar het kerkhof. Op het kerkhof aangekomen liep men nog een rondje, men had dan het pas gedolven graf aan de rechterkant, rechtsom dus.

Voor de begrafenis, op de vijfde dag, kwamen de familie en de buren in het sterfhuis bij elkaar; omdat er vaak familie van ver kwam, werd er eerst koffie geschonken met stoet (brood) en beschuit. Dan sprak de dominee en daarna kon men afscheid nemen van de overledene. Na de begrafenis werd er weer koffie, zonder suiker, geschonken en krentenstoet en stoet met schenk gegeten. Vervolgens ging men alles afwassen en werd er weer koffie gedronken, maar nu met een klont. Er werd geen drank geschonken, dat hoorde niet. Nog eerder at men ook nog rijstebrij en grauwe erwten. Het verhaal ging, dat er bij zo’n begrafenismaal veegsel van onder de kist in de pap terecht gekomen was met alle gevolgen van dien. Na de begrafenis waren er veel mensen ziek geworden, de besmetting, waaraan de overleden was gestorven, was door het veegsel in de pap doorgegeven. Hoe het verder afgelopen is, vertelt het verhaal niet.

09-08 figuur 2

Figuur 2. Klokkenluider Hein Leijsen.

Nog een jaar na het overlijden werd er door de naaste familie: ouders, kinderen, broers en zusters, zware rouw gedragen (zwart). Daarna een half jaar lichte rouw; voor de vrouwen zwarte en grijze kleren, zilveren sieraden en een tulen (fijn geweven) muts. Voor de overige familie was direct lichte rouw voldoende In de rouwtijd ging men niet naar feesten of jaarmarkten. Op de zondag na de begrafenis gingen zoveel mogelijk familieleden naar de kerk.

Met de komst van de begrafenisvereniging werd de bemoeienis van de buren met het hele ritueel beduidend minder maar de kerk en de dominee bleven, gedurende lange tijd, een belangrijke rol vervullen. Bijna geen begrafenis zonder dominee. Tijden veranderen!

 

Roelie Völlink

 

 

Bron: Vraaggesprek  Dr. J. Naarding

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *