2014-nr.3 De oorlogsjaren in Anloo (1)

Catharina Lemstra is geboren in Anloo, haar vader was daar hoofd van de openbare lagere school. Voor Historisch Anloo heeft zij haar herinneringen aan de jaren 1940-1945 beschreven. Dit is het eerste deel.

Eerste herinneringen

Van de allereerste oorlogsjaren herinner ik me niets, geboren in december 1938 ben je dan nog te jong.
Ik groeide op in een burgergezin, mijn vader was hoofd (zo heette dat in die jaren) van de openbare lagere school in Anloo. We woonden in het huis naast de school.
Ik vermoed dat vanaf mijn vierde jaar wat herinneringen zijn blijven hangen. Allereerst het woord oorlog. Als kind leer je al een scheiding te maken tussen goed of fout. Ons land, maar ook ons dorp had een vijand. Een moeilijk begrip voor kinderen. Een vijand wil je kwaad doen, in dit geval was de vijand een heel land, Duitsland. Al gauw bleek, dat er in ons land, in ons dorp, mensen waren die het met de vijand eens waren, hem wilden helpen. Je kreeg thuis te horen: “Denk er om, daar niet over praten!” In een klein dorp als Anloo wist iedereen wie je kon vertrouwen.

In mijn vroegste herinnering was de vijand de vele vliegtuigen die vooral ’s avonds of ’s nachts overvlogen, een zwaar monotoon gedreun. Ik heb toen aan mijn ouders gevraagd: “Zijn het Tommy’s?” Dat waren de vliegtuigen van de geallieerden die meehielpen de vijand te verjagen. Ja, het waren Tommy’s, ik was echt gerustgesteld.

Het is vermoedelijk 1942 geweest dat in de Strubben tussen Schipborg en Anloo een bom is gevallen. Ik weet dat nog heel goed. Er was heel veel lawaai en alles in huis schud heen en weer. Mijn moeder rende meteen met mij naar school, waar mijn vader alle kinderen al in de gang vlak bij de voordeur had staan, klaar om naar buiten te vluchten voor het geval er een bom op de school zou vallen.

 

Schaarste

Gedurende de oorlog bleek al gauw dat bepaalde producten schaars werden. De Nederlandse regering was daarom al voor de oorlog begonnen aan alle mensen bonkaarten te verstrekken. Voor een kilo suiker moest je aan de winkelier één of meer bonnen geven om suiker te mogen kopen en te betalen. Deze bonnen waren voor verschillende producten. De inwoners van Nederland konden in principe allemaal evenveel basisproducten krijgen. Je kon dus niet kopen wat je wilde en leerde al op jonge leeftijd dat je zuinig moest zijn. Zuinig op alles, op voedsel, op kleding, op alles wat in huis aanwezig was. Je kon niet zomaar iets vervangen of nieuw kopen. Er ontstond een ruilhandel, mensen bijvoorbeeld boeren, die van een bepaald product teveel hadden, konden dit ruilen voor iets anders. In ons burgergezin was dit niet het geval, wij hadden niets te ruilen. Gelukkig hadden we een grote tuin bij ons nieuwe huis dat in 1938 was gebouwd. Ik weet nog dat we heel veel groentesoorten in die tuin verbouwden, er waren appel- , peren- en pruimenbomen en tegen de muur van de schuur stond zelfs een morel (een soort kers). Verder hadden we aardbeien, aalbessen en kruisbessen. Doordat ook tabak op de bon was en dus schaars, verbouwden we ook tabaksplanten in de tuin. In de nazomer mocht ik helpen de grote bladeren één voor één te plukken, ze aan een draad te rijgen waarna ze op de zolder werden gehangen om te drogen. De gedroogde bladeren werden fijngesneden waarna het geschikt was om in de pijp te stoppen en te roken.

09-03 figuur 1

Figuur 1. Distributiebonnen. Schaarse goederen zoals suiker en benzine kon je alleen nog kopen met een speciale bon.

Zuinig zijn, sparen voor iets, begrippen die je als kind leerde. De snoepbonnen werden bij ons thuis allemaal opgespaard. Daar werd snoep van gekocht om alle schoolkinderen op mijn vaders verjaardag op 5 december te trakteren. Al in de nazomer kocht mijn moeder snoep voor de schoolkinderen. De zuurtjes kwamen in een grote glazen stopfles waar ze er een heel klein beetje meel tussen strooide om kleven te voorkomen.

Zuinig zijn op kleding. Ook kleding was op de bon. Je werd handig, van twee jurken die te klein waren, kon weer één nieuwe gemaakt worden. Oude wollen truien haalde je uit en breide er weer nieuwe van. Sokken werden steeds opnieuw gestopt. In mijn kindertijd heb ik altijd jurkjes gedragen die mijn beide oudere zussen te klein waren. Anno 2013 kan geen kind dit begrijpen. Zo naaide mijn oudste zus uit een oud kostuum van mijn vader een prachtige lange broek met een jasje voor mij, grijs met rode knopen om het geheel wat op te fleuren. Veel kleren werden versteld, d.w.z. over een dunne of kapotte plek een lapje naaien, en soms kwam daar weer een lap overheen. Nieuwe stoffen om kleding van te naaien was schaars. Schoenen waren een groot probleem, leer was duur en schaars. Was een schoenzool versleten dan kon je er metalen teen- en hakstukjes op spijkeren, zodat de zolen langer mee gingen. Het kwam ook voor dat vader zelf een stuk leer over een gat in de schoenzool spijkerde. Dat stuk leer sneed hij eerst op maat.

In ons dorp droeg vrijwel iedereen klompen maar ook die zolen sleten. Een leuke uitvinding was een houten zool en daarover een gekleurde sterke stevige band gespijkerd. Dat was vaak de kous uit een petroleumstel. Ikzelf heb niet zulke sandalen gehad, een van mijn zussen wel.

09-03 figuur 2

Figuur 2. Oorlogstrip.

 

Verlichting en verduistering

Op zekere dag kwam Geert Stadman aan de deur om de elektriciteit af te sluiten. Dit moest hij bij alle huizen in het dorp doen. Dit op bevel van de vijand, het land moest ’s avonds en ’s nachts donker zijn opdat de geallieerde vliegtuigen hun doelen niet goed konden vinden. We moesten de ramen verduisteren. Ik weet nog dat we zwart papier op een rol hadden, trok je aan een touwtje dan ging het papier naar beneden. Daarbij moest je er voor zorgen dat geen kieren tussen het papier zaten. Wat nu zonder elektrisch licht? ’s Avonds een kaars aan maar ook weer niet te lang want als de kaars op was, wist je niet of je nog een nieuwe kon krijgen. Ik weet nog dat ik op een avond bij dit kaarslicht heb leren haken. In de zomer hadden we bijenkasten in de tuin, die waren van Jan Hovenkamp uit Schipborg. Zodoende hebben we ook een paar kaarsen van zuivere bijenwas gehad. Eén kaars hebben we altijd bewaard, ik heb hem nu nog.

Verder waren er kleine olielampjes. In een rond blikje zat een beetje olie met daarin een kousje (=lintje). Het gaf zo weinig licht zodat we het niet veel hebben gebruikt.

Wordt vervolgd.

Catharina Timmer-Lemstra
Gieten

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *